Historie

De Atjeh-oorlog (1873-1942) eiste vanaf het prilste begin zeer veel slachtoffers. Vanaf 1874 werden gesneuvelden van Nederlandse zijde begraven op een plek die bekend stond als Peutjut, in het centrum van het tegenwoordige Banda Aceh. Er lagen op dat moment al enkele vooraanstaande Atjehers op het terrein begraven, waaronder de zoon van de legendarische Atjehse sultan Iskandar Muda (1583-1636). De naam Peutjut zou naar hem verwijzen: “Phoë-teu-tjoet” is Atjehs voor “Kroonprins”.
In 1893 – inmiddels was de militaire begraafplaats uitgegroeid tot immense afmetingen – werd de erepoort gebouwd, met daarop in marmer de namen van alle gevallen militairen.
Uiteindelijk zouden niet minder dan 2200 militairen op Peutjut worden begraven, en daarnaast ook nog eens enkele honderden burgers. Hoewel dit slechts een fractie van het totale aantal slachtoffers is (aan Nederlandse zijde kwamen zeker 12.000 militairen en zo’n 25.000 dwangarbeiders om; aan Atjehse zijde vielen naar schatting zelfs 70.000 doden), geldt Peutjut als veruit het grootste fysieke overblijfsel van deze oorlog.